Als men de geschiedenis in kon gaan om te vertellen dat ze zich aan mij moeten houden

Toen ik vijftien was, dronk ik met Oud en Nieuw voor het eerst
alcohol, waarna de wereld begon te draaien. De wereld draaide al,
maar dan in de vorm van tennisballen, tollen, het levenswegrad, de
ogen van mijn vader bij een sarcastische opmerking, misschien, en
dit was echter. Ik dacht dat ik eindelijk zou kunnen bellen zonder
rillingen, maar het gaf me geen vleugels, en het legde me ook niet
wekenlang plat.

Toen ik elf was, plakte ik plaatjes van mijn favoriete popsterren
over de kaft van mijn Winnie de Poeh-dagboek in de hoop dat de
inhoud hierdoor ernstiger, wereldser zou worden. Tekst bleek zich
niet zo makkelijk voor de gek te laten houden en in een poging
mijn verleden alsnog te redden, probeerde ik het boekje vervolgens
in brand te steken. Omdat ik lucifers eng vond, bracht ik het een
paar dagen later naar het oud papier.

Toen ik achtenzestig werd, schreef ik mijn eerste gedicht over
de liefde waarin ik het niet hoefde te vergelijken met dieren of
planten. Liefde bestond uit twee tevreden mensen, legde zich
vermoeid maar verzadigd neer in mijn buik, waarvan de navel stil
bleef liggen als een hagedis op een zonnige steen.

Toen ik vijf was, droomde ik dat het sneeuwde, terwijl niemand
me had verteld dat er een kans bestond dat er die nacht
daadwerkelijk sneeuw zou vallen. Het had de hele nacht kunnen
regenen. Ik werd wakker en de wereld was zo wit als mijn vijf jaar
oude huid. Dit was de eerste keer dat ik dacht dat ik de wereld kon
veranderen.


Lieke Marsman |
Als men de geschiedenis in kon gaan om te vertellen dat ze zich aan mij moeten houden | Uit 'Wat ik mijzelf graag voorhoud' (2011)